Ietwat laat na het weekend, maar daarom nog niet minder weird:
Een afspraak met de pedicure en ik had enorme haast. Ik was even vergeten dat mijn auto niet handig voor de deur stond, maar een blok verderop, omdat mijn straat openligt. Tot overmaat van ramp bleek op de snelweg de afslag afgesloten te zijn waardoor ik een helse rit door de binnenstad moest maken, waarbij ik elke vijf minuten weer achter een andere caravan geplakt zat. Toen ik eenmaal het centrum binnenreed, vlakbij de pedicure, bleek ook daar weer alles afgesloten waardoor ik noodgedwongen de parkeergarage binnenreed.
Nu moet u weten: ik spring nog liever naakt uit een vliegtuig dan dat ik een parkeergarage binnenrijd. Bovendien was mijn auto zeiknat van de dikke regenbui die daarvoor op mij neer was gedaald, was het pikkedonker in die garage en besloegen al mijn ruiten meteen van mijn aansnellende ademhaling. En het was druk, heel druk. Tel daarbij op dat ik al bijna tien minuten te laat was voor mijn afspraak, dus toen ik het eerste de beste parkeerplekje zag, reed ik daar meteen in. Terwijl ik daar zo rechts instak, voelde ik al aan mijn water dat dit geen goed idee was geweest. Rechtsachter bij mijn portier hoorde ik een doffe ‘TOK’, waarna ik zeker twintig seconden paniekerig met mijn handen heb zitten wapperen en alle Goden heb vervloekt. Ik durfde haast niet uit te stappen om de schade te bekijken, maar ik had natuurlijk die afspraak waarvoor ik al te laat was, en met dat ik uitstapte zag ik dat ik mijn auto met zijn rechterzijkant tegen een paal aan had gezet. Niet wetende wat ik moest doen, deed ik maar wat ik altijd doe in blinde paniek: eerst duizend doden sterven en daarna mijn moeder bellen. Zij kalmeerde mij door te zeggen dat ik maar gewoon naar mijn afspraak moest gaan en dat ze m’n vader wel naar de betreffende parkeergarage zou sturen om me te helpen met mijn auto.
Aan het grapje heb ik trouwens een paar flinke krassen overgehouden. Gelukkig vrij oppervlakkig, maar niet fraai. Al met al had de schade nog veel erger kunnen zijn en ik was allang blij dat ik niet tegen een andere auto aanzat. Ik stuurde vriendlief een foto van mijn auto, zij-aan-zij met die grote dikke paal met de woorden uit zijn favoriete Jim Carrey-film: “Like a glove!”. Die kwam niet meer bij.
Zaterdagmiddag bevond ik mij in een o-zo charmante winkelstrook in mijn buurt, voor wat boodschappen. De enige redding van het imago van deze strook is de fijne koffietent die er zit, alwaar ik alle verschillende theesoorten op mijn dooie gemakje stond te besnuffelen. Totdat er opeens keiharde alarmbellen klonken en een omroepstem die ons maande het pand te verlaten. Alle klanten staarden daarop betekenisvol naar het personeel, dat geen krimp gaf en iets riep in de trant van: “Och, dat waait wel over, gebeurt zo vaak.”
Maar toen de omroepstem steeds dwingender begon te klinken, bleek het toch menens en werden alle winkels in de winkelstrook ontruimd door een iets te zware beveiligingsmedewerker die de hele tijd zenuwachtig van links naar rechts sprintjes probeerde te trekken en daarbij indrukwekkend probeerde te lijken. Wij zaten ondertussen op het terras (tussen andere mensen die hun high tea maar naar buiten hadden verplaatst) onze zojuist aangeschafte dvd’s te bekijken en ik belde mijn moeder maar eens hoe het leven stond. Onderwijl vloog er nog een brandweerwagen met loeiende sirenes door de straat, die het nog heel spannend maakte door de indruk te wekken dat hij op het parkeerdek te moeten zijn (precies op de plek waar vriendlief’s gloednieuwe auto geparkeerd stond – waarop ik nog iets grapte van dat we beter met mijn auto hadden kunnen gaan, daar zaten toch al krassen in). Een kwartier later vertrok de brandweerwagen weer en was de kust veilig verklaard. Ik hervatte mijn thee-besnuffel-sessie en kocht uiteindelijk hele lekkere thee voor mijn tante.
Ik had net iets heel zoets staan bakken in de keuken, waar vriendlief nog de laatste hand legde aan het avondeten en was inmiddels bezig met de glamoreuze taak het toilet schoon te maken. Terwijl ik met twee schoonmaakhandschoenen in het sop stond, riep vriendlief hysterisch vanuit de keuken: “Er zit een wesp bij je gebak!”. Ik riep iets vermoeids terug van dat ik net tot aan mijn oksels in het sop stond, toen vriendlief keihard door de gang kwam gesjeesd richting de slaapkamer, naar ik dacht op zoek naar een vliegenmepper of een ander moordwapen. Tot ik ineens een heel raar geluid hoorde. Ik dacht nog: goh, wat ruist dat sop hard (dat geeft vaak zo’n apart, knisperend geluid), maar hoorde al snel dat het van bovenaf kwam. Daar zag ik de lamp aan het plafond (op een paar meter hoogte – we hebben vrij hoge plafonds) en een wesp die zojuist bezig was zichzelf live te electrokuteren. Hij vloog steeds opnieuw tegen de lamp aan en maakte dan sissende geluiden. Weirded out als ik was, riep ik vriendlief erbij (die dus niet op zoek bleek naar een vliegenmepper maar naar een lange joggingbroek), waarop we de wc-deur maar even dichtdeden en de wesp alle privacy gunden in zijn zelfmoordpoging. Een paar minuten later vond ik hem terug in mijn emmer sop.