De eerste ontluikende zonnestralen van dit jaar maken veel los bij de Nederlandse bevolking.
Ook in mij maakt het vreemde behoeftes los. Waaronder het verlangen om te fietsen; een behoefte die niet tot mijn basisbehoeftes behoort. Ook niet tot de secundaire trouwens. Of de tertiaire. Nee, zeg maar pas aan het eind van de behoeftepiramide, zo ergens tussen kijken naar een concert van André Rieu en me in laten smeren met honing om vervolgens een paar dozijn bijen op me los te laten; dáár staat fietsen.
Onlangs was ik nog in blinde paniek omdat ik dacht dat mijn fiets uit de gezamenlijke fietsenstalling was ontvreemd. Paniek die na een telefoontje aan vriendlief werd gesmoord overigens, want fiets bleek in een andere stalling te staan (dit geeft maar weer aan hoe vaak ik fiets).
Maar goed, het was na een winter vol sneeuw eindelijk eens mooi weer en bovendien had ik nog een zomerjas hangen die erom schrééuwde om ook eens uit de mottenballen gehaald te worden, dus dan doet een mens gekke dingen. Zoals fietsen. (let u vooral op het woord ‘gekke’, dat hier is ingezet om naderend onheil te voorspellen) En ik moest toch boodschappen doen.
De ellende begon al in de fietsenstalling. Bij de o-ja-mijn-vader-had-een-nieuw-supersonisch-slot-op-mijn-fiets-gezet-erlebnis. Het is zo’n slot waarvan makkelijk met verkooppraatjes te overtuigen mensen (als in: mijn vader) in de winkel denken: “God, wat een uítvinding!”, terwijl in de praktijk blijkt dat er niet mee te werken valt. Zo’n slot waarmee je je fiets per se vast dient te zetten aan een vrijstaande paal die maximaal op een halve centimeter van je fiets verwijderd mag zijn. En bij voorkeur een roze met groene stippen.
Zie in het Nederlandse, door stalen rossen overwoekerde fietslandschap maar eens zo’n paradepaal te vinden.
Maar ja, ik wilde fietsen dus fietsen ging ik. Ondanks dat rare slot. En al na een paar pijnlijke drempels kwam ik erachter dat mijn banden te zacht waren waardoor ik ook al geen meter vooruit kwam.
Oppompen met mijn fietspompje lukte niet, aangezien ik met dat talent ook al niet gezegend blijk te zijn. Ik deed nog een poging het mijn vader me telefonisch te laten uitleggen, maar dan raak je altijd zó verstrikt in allerlei Babylonische spraakverwarringen dat je naderhand echt niet meer weet waarvoor je überhaupt belde. Dus ik stapte maar weer op mijn stalen ros en trapte stug door. Voor zover dat ging.
Na een paar minuten begon het me op te vallen dat ik werd ingehaald door andere fietsers. Eerst kwamen de gesjeesde bejaarden met fluorkleurige zonnekleppen. Vervolgens de vrouwen met hoofddoekjes. En toen ik tot slot voorbij werd gefietst door kleine Aziatische dames op vouwfietsen met Louis Vuitton-handtassen aan het stuur (niet gelogen) wist ik: dit is niet mijn roeping in het leven.
Nadat ik al die tijd dapper had doorgezet en onderhand bijna thuis was, vloog er in het park voor mijn huis een wesp in mijn oog waardoor ik me halfblind en ernstig tranend een weg moest zien te banen tussen spelende kleuters. Aldus de uiteindelijke genadeslag. Ik was zó overstuur dat ik met fiets en al mijn appartement ben binnengereden.
Eenmaal in de gang wierp ik een blik in de spiegel en zag ik een oververhitte versie van mezelf; knalrood aangelopen en met één panda-oog van de uitgelopen mascara. Het was een passende look voor een fietskneus als ik.
Sir Duke – Bilal (Stevie Wonder cover)
3 Comments