De Gemeente Nieuwegein ziet het kleine stadje onder Utrecht als een woonwalhalla, ik zie het eerder als een vervelend dorp dat schrééuwt om een apocalyps. Naast het feit dat er geen scheet te beleven valt, is het ook nog eens zo dat er verbouwing na verbouwing gaande is en dat ik alle consequenties daarvan op mijn Blond Amsterdam-bordje krijg. Zo moet ik jaar in jaar uit het nieuws vernemen dat de hoofdweg door mijn woonwijk weer ‘es voorzien zal gaan worden van verkeersdrempels, vervolgens dat de drempels moeten worden opgehoogd omdat ze zijn verzakt en daarna het vrolijke nieuws dat de drempels wegens overlast toch maar weer worden weggehaald.
What’s the problem?, zul je misschien denken. Wel, dat is niet alleen dat ik een bult krijg van dit drempelgedoe (zie je de woordspeling?), maar ook nog eens dat mijn trouwe kameraad: buslijn 77, nu niet meer zo fijn langs mijn huisje komt rijden. En dat ik dus naar een bushalte verderop moet lopen. Mijn dagelijkse looproute richting bushalte verandert dan zomaar ineens van een sprintje van drie minuten naar een stevige wandel van bijna een kwartier.
Lichtpuntje dat mij in dit geval over de drempel trekt (…), is dat ik daarmee natuurlijk wel billen van staal kweek. Of allicht gespierde benen. Maar ik blijf me ergeren aan dat gewerk aan die drempels. Daarnaast is het zo dat mijn oude vertrouwde bushalte op een zeer aangename plek staat. Het is er rustig, vaak schijnt het zonnetje en er zit altijd wel een nest jonge vogeltjes te kwetteren in een boom. Net een scène uit een Disney-film naar keuze. Mijn surrogaat-bushalte echter, bevindt zich letterlijk in het midden van een zeer drukke weg; heeft een bijzonder klein hokje en trekt behalve een platgereden eend geen enkele diersoort aan. Daar sta je dan; op de tocht, midden op de weg, terwijl de auto’s langsrazen. Daar word ik nou niet bepaald een vrolijke Francien van.
Van de week stond ik dus onrustig, me inwendig ontzettend ergerend aan al het leed dat mij werd berokkend, te wachten op mijn bus bij de halte-from-hell, toen er een slome duikelaar aan kwam lopen die naast mij in het bushokje ging staan. Toen ik de klik van een aansteker hoorde, voelde ik mijn houding alweer verkrampen: ik heb er zo’n bloody hekel aan als ik als éérste in een bushokje/op een bankje/waar dan ook sta te wachten en er vervolgens iemand bij me komt staan die begint te roken. Ik was er toch verdomme eerder? Voor mijn part mag iedereen zitten te stomen als een locomotief, maar liever niet als ik in de buurt ben. Ik bleef ongeveer een minuut lang boze blikken richting de jongen werpen, in de hoop dat hij ze zou zien en ze zich zou aantrekken, maar Schlomo bleef gewoon voor zich uitstaren. En toen begon hij te tuffen.
Voor de mensen die hun wenkbrauwen nu in een verticale positie duwen (mijn vriendinnen die niet uit de buurt van Utrecht komen hebben mij eens vertelt dat zij er geen flauw benul van hebben wat het woordt ’tuffen’ betekent. Ik dacht dat het in de Dikke van Dale zou staan…); tuffen is zoiets als spugen. Rochelen. Je speeksel uitwerpen op de stoep. Een fenomeen waarvan de oorzaak mij nog steeds niet duidelijk is. Heb je soms iets verkeerd gegeten? Vergeten je tanden te poetsen? Juist wel je tanden gepoetst maar niet goed gespoeld en nu nog restanten tandpasta in je mond? Wat? Wát? Wat is het?
Enniewee, de boy heeft zo ongeveer twintig rochels uit zijn mond de vloer op weten te spugen, verder geen vin verroerend en mij in compleet afgrijzen achterlatend, tot de bus kwam. Ik dacht onderhand dat er al die tijd geen jongen maar een lama naast me had gestaan.
Laat ze alsjeblieft heel snel wezen met het weghalen van die drempels, of ik ontwikkel een serieuze vorm van drempelvrees.
Buckey Done Gun – M.I.A.
13 Comments